het oude huis.

door Natasja Kraijer

** luister hieronder naar het luisterverhaal **




Zonlicht valt door de ruiten en creëert streepjes licht op de houten vloer. Met de palmen van mijn handen zet ik me af en schuif mezelf ernaartoe. Sinds het vertrek van Amber kom ik minder buiten, maar ik kan niet zonder het licht.
Soms gaat de bel. Soms doe ik open, al komt er bijna nooit iemand langs. Af en toe op afspraak, en dat is me eigenlijk al teveel. Collecteurs vertrekken met hun bus als ze mijn lege blik zien.

De zon blijft aanhoudend troostend op me schijnen. Ze is de enige die me nog kan verwarmen en ontdooien. Daar komen de tranen weer. Ik had gedacht dat ik Amber tegen deze tijd wel uit me had gejankt, maar dat blijkt niet zo te zijn.
Toen ik veertien was, raakte ik door een ongeluk mijn ouders en vertrouwde leventje in een klap kwijt. Ik werd opgevangen door mijn oom en tante en verhuisde van de stad naar hun boerderij die weliswaar riant, maar ook afgelegen was.
Mijn oom en vader lijken gezien hun tweeling schap qua uiterlijk ontzettend veel op elkaar. Ik weet niet of dat een geluk bij een ongeluk is. Ergens was het fijn, een beeld van hoe hij er op een bepaalde leeftijd zo’n beetje uit had kunnen zien, maar daardoor miste ik hem eigenlijk nog meer.
Mijn ouders hadden samen een goed lopend bedrijf gerund. De erfenis kwam op mijn eenentwintigste vrij, waardoor ik ineens erg veel geld op mijn bankrekening had staan. Ik raakte dat geld amper aan, omdat het zo aan het verlies gekoppeld was.
Toen ik Amber in de winter op een feest van mijn oom en tante ontmoette, waren we allebei vierentwintig, en hadden een ziel die niet conform onze kalenderleeftijd was. Ze was de dochter van een goede vriend die kort ervoor was overleden.
Mijn tante introduceerde ons aan elkaar en we stonden als aan de grond genageld. Ik voelde een warmte over me heenkomen die ik sinds het verlies van mijn ouders niet meer had ervaren.

Achteraf zeiden we over dat moment dat we in elkaar een bepaalde herkenning in elkaar hadden gezien. Alsof je je wederhelft ontmoet en meteen voelt dat het past.
Een moeder had ze niet, niet echt tenminste. “De vrouw”, zoals ze aan haar refereerde, was toen Amber zeven was weer in haar geboorteland Spanje gaan wonen. Ze had haar dochtertje verlaten met de tekst dat haar hart zou bevriezen als ze nog langer in Nederland en bij haar man zou blijven wonen.
Haar labiele moeder had weinig moeite genomen om in contact met haar dochter te blijven. Om zoveel maanden stuurde ze een kaart. Op den duur stuurde Amber die per retour afzender terug.

Aangezien de kaartjes toch met enige regelmaat bleven komen, stuurde Amber haar moeder uiteindelijk zelf een kaart. De voorkant was wit geweest met daarop een zwarte cirkel. Ze had er een tekst op geschreven:
Als het enige dat je me om de paar maanden via een kaart kunt zeggen over het weer gaat, stop dan maar met zenden. Via andere kanalen kan ik ook wel van het weer op de hoogte blijven.
Jij weet niets van mij en daar vraag je ook niet naar. Ik had heel veel vragen aan jou, maar ik heb geen interesse meer om ze te stellen.
De zwarte cirkel symboliseert het gat dat je hebt achtergelaten. Het witte staat voor papa, omdat hij in ieder geval wél zijn best doet om alles voor me te laten schijnen.
Daarna stopte de kaartenwisseling.

Op het einde van het feest stonden we samen bij een korf waarin het vuur flink oplaaide.
‘Sinds een paar jaar woon ik in dat bijgebouw. Als je wilt mag je vannacht wel bij mij slapen, in plaats van in het huis van mijn oom en tante,’ probeerde ik zo nonchalant mogelijk te zeggen, maar van de gloed in haar ogen had ik het alleen nog maar warmer gekregen.

‘Als ik het wil…’ sprak ze langzaam. ‘Of is het wat jij wilt?’
Ik stak mijn handen dieper in mijn zakken en onderging haar por in mijn zij. ‘Hopelijk willen we dat allebei,’ bekende ik.
In de badkamer hadden we verlegen om elkaar heen gedraald, daarna gingen we ieder naar onze eigen slaapkamer.
Ik liet mijn deur op een kier staan en een sfeerlichtje branden. Met mijn hart bonkend in mijn keel hoopte ik vurig dat ze op allerlei manieren binnen zou komen. En dat deed ze.
Ze was zwijgend, maar met een veelzeggende blik bij me in bed gekropen en we hadden lang naar elkaar gekeken. Verkennend, glimlachend. Soms raakten onze handen elkaar even aan.
‘Misschien moeten we gaan slapen,’ zei ze uiteindelijk verlegen lachend.
‘Misschien…’ zei ik terug. Ik wilde haar toen zo graag zoenen, maar ik durfde het simpelweg niet.
Ik stond op en liep naar het raam waar ik het gordijn opzij schoof.
‘Wat doe je?’ vroeg ze en ik draaide me naar haar om.
‘De sterren,’ zei ik. ‘Je kunt ze vanaf hier zo mooi zien.’
Amber kwam naast me staan, maar in plaats van naar de sterren te kijken, keek ze naar mij.

‘Het is een heldere avond,’ zei ik en hoorde hoe onvast mijn stem klonk.
‘Het is zeker helder,’ antwoordde ze met een uitdagende blik.
Ik slikte en zag van alles in haar ogen fonkelen.
Mijn intense verlangen om haar te zoenen nam het over van het denken, ik kon alleen nog maar haar lippen zien. Mijn ademhaling versnelde en haar borstkas ging steeds heviger op en neer.
‘Als je me nu zou zoenen,’ fluisterde ze een beetje buiten adem, ‘hap ik toe.’
En dat deed ik ook. Ik bracht mijn lippen naar haar mond en zoende haar met mijn ogen halfopen, alsof ik er zeker van wilde zijn dat het geen droom was.
We zoenden onze eerste kus voorzichtig, met verkennende bewegingen van onze tongen.

Ze legde haar warme hand op mijn wang. Haar kreun zette aan tot dieper zoenen, en we kwamen in een verlangende versnelstroming terecht.
Ik legde mijn handen in haar zij en leidde ons al zoenend terug naar het bed, waar we naast elkaar gingen liggen. Haar vingers streelden over mijn buik en daalden verder af naar mijn slipje. Er waren een paar seconden dat ze wachtte, en ik duwde me verlangend tegen haar vingers aan.
‘Ik wil dat je in me komt,’ zei ik.
En toen ze dat deed, omklemde ik haar op allerlei manieren. Ik maakte haar bh-bandje los en mijn lippen en tong vonden haar tepels. Ze bewoog zo intens met me mee, en tegen me aan, dat we door elkaars opwinding alleen nog maar meer bleven stijgen.

Toen ik klaarkwam, kwam zij ook. Ik had dat nooit eerder zo meegemaakt, ik schreeuwde het uit van genot.
Na een tijdje in elkaars armen te hebben gelegen, draaide ze haar gezicht naar me toe en legde haar voorhoofd tegen dat van mij.
‘Ik laat je nooit meer los,’ zei ik toen ik dacht dat ze sliep, maar ze fluisterde terug: ‘Ik jou ook niet,’ en kroop nog dichterbij.
Nog steeds kan ik niet geloven dat ze weg is gegaan.
Toen we elkaar anderhalf jaar kenden en we alleen nog maar meer samen wilden zijn, gingen we in een warme lente op vakantie in het zuidelijkste puntje van Limburg. De zon scheen op ons terwijl we hand in hand over een pad langs bloeiende korenbloemen liepen.

We kwamen uit op een tuinpad dat naar een oude witte boerderij met een rieten dak leidde. Het leek uit goud te bestaan en schitterde ons tegemoet. In de tuin stond te midden van allemaal klaprozen een bord waarop ‘Te koop’ stond en we keken elkaar overgelukkig aan. We hadden niets te verliezen, alleen maar te winnen: nog meer tijd samen op een prachtige locatie in een betoverend mooi huis doorbrengen, en we hadden geld genoeg. Alles was perfect. Het oude huis werd al snel van ons.
Op koude dagen zaten of lagen we voor de haard, aten toastjes en dronken wijn, proostend op het leven. Bij warmer weer zaten we buiten op ons bankje en alles geurde zo heerlijk om ons heen. De rozen hielden een klimwedstrijd met de klimop en klommen tegen de muren.
Als we de zon onder hadden zien gaan, werden we omgeven door allemaal gekleurde lampionnetjes. En wanneer de temperatuur daalde, trokken we het plaid met de zwart-witte vlakken over ons heen. ‘Hier passen we niet in,’ zei ze een keer, erop wijzend.
‘Nee, mijn liefde,’ antwoordde ik en gaf een kus op haar vinger. ‘Wij horen niet in een hokje en we zijn zeker niet zwart of wit. We zijn alle kleuren van de regenboog.’

We sliepen in een beddenstee waarin mijn tenen de wand raakten, maar dat voelde juist zo veilig. Ik lag in haar armen en zij in die van mij.

In de vroege ochtend tijdens het ontbijt zoemden bijen en hommels tevreden om ons heen. Amber at graag van onze zelfgemaakte honing, ze deed het vaak in haar thee of gooide het over een salade met geitenkaas en tomaatjes uit onze eigen tuin. Mijn honingbijtje, noemde ik haar. Maar op een dag vloog ze weg.

Vanuit de tuin hoorde ik haar in de keuken lopen. Ik zat op het bankje. In de verte pakten donkere wolken zich samen, de wind dreef ze onze kant op.
‘Liefje, als je nog buiten wilt eten moet je snel zijn. De zon schijnt nu nog, maar er komt een flinke bui aan ‘ Ik kneep mijn ogen fijn en genoot van de laatste zonnestralen.
Toen er een schaduw over me heen viel, keek ik op. Amber stond voor me met een spierwit gelaat.
< ‘Ik moet met je praten.’

Ze liet me achter in de ergste kou die ik me onmogelijk had kunnen voorstellen. Hij viel als een ijsdeken over me heen, en voelde te zwaar om ooit nog van me af te kunnen schudden.
Vanachter het raam zag ik haar wegrijden, maar ik kon het nog steeds niet geloven.
Dat ze meer wilde zien van de aarde dan alleen het stukje waar ons huis op stond kon ik nog begrijpen. Maar dat ze per se alleen weg wilde, omdat ze zich afvroeg of ze zich gezien haar leeftijd misschien te vroeg had gesetteld, kwam als een donderslag bij heldere hemel.

Boos was ik, die eerste maand na haar vertrek. Ik weigerde contact met haar te zoeken en vanaf haar kant kwam ook geen enkel bericht. Ondertussen vroeg ik me af met wie ik al die tijd een relatie had gehad en wat die dan precies had betekend, voor haar, voor mij. Voor ons.

Toen ik na twee maanden nog steeds niks van haar had gehoord, werd ik bang en ongerust. Bang dat ze echt nooit meer terug zou komen, ongerust over dat haar iets ergs was overkomen.
Op een ochtend zette ik al mijn trots opzij en belde haar, maar ik kreeg direct haar voicemail. Ik hing op zonder iets in te spreken. Die nacht stond ik nog steeds klaarwakker op, hopend dat de batterij van haar telefoon leeg was geweest, of dat ze haar mobiel tijdelijk had uitgezet. Ik belde weer, maar hoorde haar stem hetzelfde zeggen: Ik ben er niet, maar je kunt een bericht inspreken. Ze was er inderdaad niet, ze was weg.
Na drie maanden was ik vanuit een soort overlevingsmechanisme in een wat apathische staat terecht gekomen. Er viel een kaartje op de deurmat. Ik was ernaartoe gesneld en had het met trillende vingers opgepakt.

Lieverd, ik zit in Australië. Zoals je weet wilde mijn vader daar altijd naar toe, maar dat heeft hij nooit gered. Het voelt nu alsof ik dit voor hem doe.
Ik weet eigenlijk niet zo goed wat ik moet schrijven en ik bel je niet, omdat ik niet weet wat ik moet zeggen.
Ik wil niet dat je pijn hebt, zeker niet door mij.
Ik denk altijd aan je.
Amber


Op de voorkant van de kaart stond een koalabeer die haar koalajong stevig omhelsde. Misschien waren we teveel vastgeklampt aan elkaar geweest, hadden we ons behalve op elkaar ook op andere dingen moeten richten. Hadden we ondanks ons vele geld een baan moeten zoeken. Misschien waren we elkaar dan niet kwijtgeraakt.
Ik legde de kaart onder het deel van het matras waar zij altijd sliep en droomde haar zo goed als ik kon dichterbij.
Er gingen maanden van stilte voorbij waarin ik me terugtrok. Ik had het altijd koud, ook als de zon scheen. Met Amber was het altijd zonnig geweest, wat voor weer het ook was.
De tuin groeide dicht met doornige struiken waar ik amper nog doorheen lopen zonder mezelf te bezeren. De klimop won de strijd van de rozen en baande zich inmiddels een weg door het rieten dak. Buiten drong naar binnen. Het maakte me steeds minder uit. Van mijn part stortte het huis in, precies zoals ik dat deed.

De ouderwetse klingelbel klinkt. Ik sta in de keuken waar ik net thee heb gezet. Ik wil niet opendoen.

Opnieuw klinkt de bel. Ik blijf staan waar ik sta en troost me met de gedachte dat de stekelige struiken in de achtertuin zullen beletten dat iemand omloopt en zich bij achterdeur meldt.

Er klinkt nu indringend geklop op de deur.
Mijn oom en tante, eigenlijk wie ik dan ook ken, zouden hier niet onaangekondigd voor de deur gaan staan.
Het begint te hagelen, het klinkt als indringend getik op alle ramen die er zijn.
Weer klinkt het geklop en nu haast ik me naar de deur.
Na ruim een jaar op een koude avond in december, staan we weer als aan de grond genageld tegenover elkaar.
‘Mag ik binnenkomen?’ vraagt ze.
Amber… Na al die tijd…

Ik hurk bij het haardvuur waar ik extra blokken op gooi en blijf haar mijn rug toekeren.
‘Je haar is lang geworden,’ hoor ik haar zeggen.
Ik draai me naar haar om en zie dat ze dichterbij is gekomen. ‘Ja, en dat van jou ook.’ Ze lijkt een waanbeeld te zijn. Ik wend mijn blik weer af.
Amber komt naast me zitten en pakt mijn arm vast. ‘Het spijt me allemaal zo. Ik heb je waanzinnig gemist… Kijk me alsjeblieft aan.’ Ze legt haar hand op mijn gezicht.
‘Ik was bang dat ik misschien te beschadigd was geraakt door het vertrek van… die vrouw… Mijn moeder… En dat ik uit een soort verlatingsangst bij jou bleef, maar lieverd, ik wil zo graag bij je zijn. En blijven.’
Ik begin te huilen en schud mijn hoofd omdat ik het niet kan geloven.
Amber slaat haar hand voor haar mond. ‘Oh nee, ik heb het allemaal kapot gemaakt.’
‘Nee, nee, dat heb je niet. Ik ben juist zo blij dat je weer terug bent en dat je dit allemaal zegt en voelt.’
Ik houd haar vast en duw mijn neus in haar nek om haar vertrouwde geur weer in me op te snuiven.
Je bent mijn honingbijtje,’ zeg ik en we lachen door onze tranen heen.
Ze brengt haar mond dichter bij die van mij. ‘En jij bent mijn grote liefde.’
We zoenen en voor het eerst na al die tijd krijg ik weer echt warm.

We hebben iemand ingehuurd om een nieuw rieten dak te maken en in de tuin hebben we de rozen en klimop gesnoeid. De rozen zullen weer bloeien, mooier en geuriger dan ooit.